Book Read Free

Two Stories in English and Dutch

Page 3

by Koos Rozemond


  Afgezien van wat hij door misdrijf verwierf deed hij van alles. Sloopwerk, houthandel, verhuizen, vervoer en soms had hij een baantje.

  Toen ik ging trouwen kon ik een zolderverdieping in de Pijp krijgen en ik vroeg hem of hij wou helpen die op te knappen. Dat was iets voor hem, vooral het slopen en het verhuizen. Mijn vrouw lag meteen op de goeie golflengte met zijn humor, en zijn verhalen werden gewelddadiger, bloediger en kleurrijker dan ooit.

  Verhuizen? Zijn broer had een auto type camion waarmee de Franse politie arrestanten vervoert. Daarmee werd verhuisd.

  Het trapgat was te klein voor een luie stoel van een tante uit Purmerend dus toen het trapgat ondanks beuken, stoten en vloeken niet groter wou worden, ging die stoel terug naar tante. Een eikenhouten maar antieke secretaire werd door beuken, stoten en vloeken zodanig bijgevormd, dat die er wel door heen ging.

  Slopen? We kregen een kookgelegenheid over het trapgat heen gebouwd. Een douchecel werd zodanig uitgebroken dat we bij de benedenbuurvrouw, van wie we de zolder gehuurd hadden, in de w.c. keken. Tijdens die operatie even uitrustend met koffie vertelde hij op een avond dat hij eens een verbouwing had uitgevoerd op de Nieuwe Prinsengracht. Toen hij net alles eruit gesloopt had kwamen ze vragen of hij vestigingsvergunning, bouwvergunning, sloopvergunning enzovoort had.

  Nee hoezo meneer. Moet dat dan? Riks had gezegd dan hou ik er meteen mee op. Dan maken jullie het zelf maar af. Die inspecteur was het gebouw gaan bekijken. Vijf minuten later kwam hij er wat bleek weer uit omdat hij begrepen had hoe ontzaggelijk gevaarlijk dat gebouw er bij stond, ontdaan van alles wat tot beveiliging en ondersteuning diende, en had gezegd: Als je maar zorgt dat die boel binnen een week in orde is. De vrouw van de melkboer hielp ook mee. Voor haar brood deed ze huisarbeid voor een of andere textielonderneming en ze hielp ons bij het leggen van het vloerkleed, restanten van een oud vast tapijt, ook uit de familie.

  Riks was in die tijd werkzaam bij een schroevenfabriek. Dat kwam weer tot uiting in het feit, dat hij over buitengewoon veel schroeven, moeren, bouten, haakjes en andere bevestigingsmiddelen beschikte. Schuldheling?

  Ik had een bord laten maken waarop behalve mijn naam "advocaat en procureur" stond en hij bevestigde dat beneden aan de gevel naast de trap. Toen hij de laatste schroef erin draaide zei hij: "Ziezo, dat gaat er nooit meer af." Ik zei: "En als we verhuizen?" Hij zei: "Dan halen we het er zo weer af."

  Over zijn jeugd was hij wel mededeelzaam, maar niet duidelijk. Zijn moeder had hij nauwelijks gekend, van zijn vader vertelde hij dat die hertrouwd was met een rijke Spaanse vrouw. Zijn imitatie van de spreekstijl en manieren van die vrouw was wel vermakelijk maar niet overtuigend.

  Na de verhuizing zag ik hem een paar jaar niet. Mijn praktijk, ik was een eigen kantoor begonnen, breidde zich langzaam maar zeker uit, ik kwam vooral in aanraking met schroot- en ijzerhandelaren, in wier kring ik een zekere bekendheid kreeg. Op een warme ochtend in mei belde hij op. Hij had moeilijkheden en vroeg of ik bij hem langs kon komen, want hij was ziek. Ik klom drie trappen op, in oud West, en belde aan. De vrouw van de melkboer—zal ik maar zeggen—deed open. Een klein bovenwoninkje, twee kamers en een keuken. Bloemen op tafel, wat boeken op een dressoir. In de kamer stond een box. In die box zat een kind dat adembenemend sterk op Riks leek, zoals een postzegel van 15 cent lijkt op die van twee gulden. Alleen de kleur en het formaat zijn anders. Het is misschien beter niet meer van de "vrouw van de melkboer" te spreken.

  Riks zat—weer—in pyjama. Zijn probleem was, dat hij alimentatie moest betalen voor zijn kinderen, terwijl die melkboer het verdomde om alimentatie te betalen voor diens eigen kinderen, hoewel de kinderen van die melkboer door Riks gevoed, gekleed en gehuisvest werden.

  Aangezien dat onrecht was—waar Riks niet van hield—moest ik daar iets aan veranderen.

  Ik trok weer ten strijde, hoewel ik in die tijd al wat minder alimentatiezaken en dergelijke deed, en ten slotte kregen we het voor elkaar. De procedure die ik hiervoor moest voeren werd nog wel verlevendigd en ondersteund door enige geweldpleging van de zijde van Riks maar daar kwam verder niks van, want die melkboer was te bang om aangifte te doen, en de politie uit de buurt vond dat Riks groot gelijk had.

  Kort daarna verhuisde ik weer, nu naar Aerdenhout. Mijn praktijk in de kringen van de schroot-en ijzerhandel nam steeds toe. Ik kreeg er een secretariaat bij op een sleutelpositie in die kring, dus ik kon me wel wat veroorloven. Ik hoefde nou ook geen pro deo zaken meer te doen dus ik liet me van die lijst schrappen.

  De verhuizing werd nog wel uitgevoerd door Riks. Het vervoer geschiedde met dezelfde camion. De broers waren alleen wat meer zenuwachtig dan de vorige keer over het ontbreken van een vervoersvergunning. De secretaire werd nog wat meer beschadigd. Zijn aanbod om te helpen bij de verbouwing sloeg ik af. Dat liet ik door een echte aannemer doen.

  Ik was hem al bijna vergeten toen hij weer opbelde. Hij deed heel geheimzinnig. Of ik bij hem langs wou komen. Ik zei kom maar bij mij. Nee dat kon niet, want ze zochten hem. 1k er weer heen, nu naar een adres in de Albert Cuyp. 1k ging een trap op en belde aan op het nummer dat hij mij had opgegeven. Ik moest nogal even wachten voordat de deur openging. Een vrouw die ik niet kende deed open en liet me binnen. De deur ging zorgvuldig op slot en Riks dook op uit het achterhuis, dat ongelijkvloers lag met het voorhuis. Het zag er allemaal goed doortimmerd en geverfd uit. Een glazen wand scheidde de vertrekken. Een stuk of vier kinderen, die in de voorkamer speelden, en die ik niet kende, werden de straat op gestuurd. De vrouw, blond, een jaar of 35, mollig, klein, met een vermoeid gezicht. Ze deed telkens haar hand voor haar gezicht, want haar gebit was in reparatie zei ze. Het was duidelijk dat ze de huidige vrouw van Riks was, zeker nadat hij mij trots de woning had laten zien, mij de gelegenheid gevend voor een analyse van de verdeling van de beschikbare slaapplaatsen.

  Hij hield een verhaal, zeer omstandig en zeer ongeloofwaardig, waarvan het wel aannemelijke slot was dat ze hem zochten wegens diefstal van camera's. Hij had er niks mee te maken, maar in die tijd werkte hij bij de expeditie van een importeur van camera's. Mijn vraag of die gestolen camera's van het zelfde merk waren als die van zijn importeur beantwoordde hij bevestigend. Hij was nu ondergedoken en hield zich al een halfjaar schuil.

  Het was duidelijk, dat er spanningen in huis waren, hoe kan het ook anders als je man een halfjaar lang de hele godganselijke dag in huis zit, alleen's avonds als het slecht weer is even de straat op.

  Hij had een bedrijf opgezet van zandvervoer, met drie vrachtwagens, alles zonder vergunning, en vroeg of ik op me wou nemen de uitbetaling van lonen te regelen en de incassering van de vervoersprijs en zo, omdat hij zelf zich moeilijk kon vertonen.

  Ik heb dat geweigerd. Ik heb hem uitgescholden omdat hij als een mol onder de grond zat om arrestatie te voorkomen. Als hij zichzelf aangaf kreeg hij misschien een halfjaar of hoogstens een jaar, dat is toch beter dan dat je eerst jezelf een half jaar of een jaar geeft en dan later van de rechter hetzelfde nog eens krijgt.

  Ik bood hem aan om met hem naar de politie te gaan. Die vrouw viel mij bij en het was duidelijk dat hij aarzelde. Tenslotte zei hij dat hij erover zou nadenken.

  Later belde hij me op dat hij niet wou. Zichzelf de vrijheid ontnemen kon hij niet.

  Anderhalf jaar later zat ik midden in de affaire van de schrootfraude. Ik moet daar iets meer van zeggen, want de meesten weten dat niet meer zo. In 1957 beweerde een Haagse schroothandelaar dat er fraude gepleegd was ten nadele van het vereveningsfonds voor ingevoerd schroot in de Europese Kolen en Staal Gemeenschap. Dat fonds betaalde sedert 1953 aan schroothandelaren het prijsverschil tussen het dure invoerschroot en het goedkope gemeenschapsschroot. Dat fonds werd gevoed door gelden afkomstig van de schrootverwerkende industrieën. De truc was, althans volgens die Hagenaar, om gemeenschapsschroot aan te bieden als invoerschroot, dan kreeg je het verschil bijbetaald. Er zou f 200.000.000,— teveel zijn uitbetaald. De schade voor de Europese Gemeenschap zou indirect f 600.000.000,— bedragen.

  Dat veroorzaakte nogal wat deining. Vragen in het Europese Parlement, vragen in de Tweede Kamer, een onderzoek door
de Hoge Autoriteit, zelfs een uit notabelen bestaand Comité Schrootfraude.

  Ik had het daar ontzaggelijk druk mee. Midden in die drukte werd ik opgebeld door het politiebureau Mosplein.

  Ze hadden bij een verkeerscontrole een auto aangehouden bestuurd door ene Riks, tegen wie nog een oud opsporingsbevel liep. Riks had gezegd dat ik zijn advocaat was en of ik langs wou komen. Nou moest ik diezelfde middag nog naar Luxemburg voor een toelichting de volgende ochtend bij het Europeese Hof over de vraag of de Hoge Autoriteit terecht beslist had dat de ten onrechte geïnde premies moesten worden terugbetaald.

  Bovendien was het in die tijd al zo lang geleden dat ik een gewone strafzaak gedaan had, dat ik Riks echt niet van dienst kon zijn. Dat zei ik dus tegen die rechercheur. Ik zei, dat ik een van mijn medewerkers wel zou sturen. Die was er op dit moment niet maar ik zou een briefje voor hem achterlaten, dan kon hij bellen. Met wie ik sprak? Rechercheur Maas.

  Tien minuten later belde rechercheur Maas weer op om namens Riks te zeggen dat het niet meer hoefde. Hij zou wel toevoeging van een advocaat vragen langs de gewone weg.

  Die schrootaffaire is verdomd goed afgelopen. Het Europese Hof vernietigde de beschikking van de Hoge Autoriteit waarbij was bepaald, dat die premies moesten worden terugbetaald. Het geheel heeft ook nog een mooi stukje cabarettekst opgeleverd:

  Minister Beerman zei in de Eerste Kamer dat de onregelmatigheden die zouden zijn gepleegd konden worden "herleid tot een praktische toepassing van de schrootverevening in afwijking van de opzet van de vereveningsregeling, zulks met medeweten van alle betrokkenen."

  Ik kan wel zeggen, dat ik aan die zaak enig vluchtkapitaal heb overgehouden.

  Van Riks heb ik nooit meer iets gehoord.

  END OF STORY

  Lente in Praag

  9 mei 1974. Het is lente in Praag. Partijleider Husak heeft vandaag het eerste deel van de nieuwe ondergrondse officieel in gebruik gesteld.

  Het is druk in Praag, althans in het centrum, op het Wenceslasplein, waar in

  1968 troepen een einde maakten aan een lente. Zoals ook in 1849 troepen een einde maakten aan weer een andere lente. In Boeda Pest.

  Ik zit in het café van het Jaltahotel en kijk uit over het plein, versierd met vlaggen, alle verkeer is stilgelegd vanwege die nieuwe ondergrondse.

  Ik heb om half drie een afspraak met iemand, het is nu half twee.

  Zoals altijd als ik wacht, zit ik te lezen. Ik lees overal, in de tram, in de trein, in wachtkamers, op vliegvelden, op de rechtbank, tijdens de lunch en tijdens het scheren. Ik heb altijd een pocketboek in mijn zak en zodra ik even moet wachten sla ik het open bij het snippertje dat als boekenlegger fungeert, en ik lees met volledige concentratie. Als ik bij een goeie passage opkijk om wat na te smullen, zie ik niets van datgene waar ik naar kijk. Op die concentratie, die bijna bewusteloosheid, was ons spel gebaseerd.

  Ik weet niet of ik er wel goed aan doe dat allemaal op te rakelen, maar toen ik bij bewustzijn kwam, zat hij tegenover mij. Ik had hem bijna 25 jaar niet gezien.

  Hij was dikker geworden, wie niet, en zijn haar was grijs hier en daar. Hij zat op dezelfde manier zoals hij dat vroeger deed, als je op het terras van American of het Lido zat.

  Als ik dan zat te lezen, kwam hij zonder groet en zonder geluid heel stil zitten, en wachtte hij net zo lang, tot ik uit mijn boek opkeek en hem toevallig zag. Hij keek altijd heel ernstig. Dat was zijn vorm van ingehouden pret, dat je zelfs aan zijn ogen niets van een glimp kon zien.

  Als ik hem dan aankeek zei hij nooit iets van een groet of zo, maar altijd een zin, die duidde op het voortzetten van conversatie, altijd een zin die alleen maar een antwoord of reactie kon zijn op iets wat al gezegd was.

  Zo'n zin die begint met "But" of met "Anyway." Hij zei bijvoorbeeld: "On the contrary, Christendom will be annihilated within 50 years." "Annihilated" zei hij niet omdat hem dat makkelijk in de mond lag, hij moest zijn spreekritme zelfs syncoperen om het woord zonder verspreking te kunnen zeggen.

  Soms dacht ik dat hij zulke woorden opzettelijk gebruikte om een beetje minachtend over het Engels te doen, alsof hij zeggen wou, dat het Engels daar geen inheemse woorden voor had.

  Mijn rol in dit spel was om een onmiddellijke reactie te geven, die voor de argeloze toehoorder een natuurlijk vervolg op het voorgaande moest schijnen, en zonder aarzeling, zonder pauze discussieerden we door, over de meest vreemde dingen, altijd diepgaand, vaak verhit.

  In het begin ging dat tamelijk geimproviseerd. Later, ik geef het toe, kwam er voorbereiding en planning aan te pas, tenminste ik zorgde altijd, dat ik vier of vijf antwoorden klaar had, die ik kon gebruiken als hij mij aansprak, en ik ben ervan overtuigd, dat hij ook zorgvuldig zijn openingszinnen voorbereidde, hoewel we daarover nooit gesproken hebben. Hij had het natuurlijk het makkelijkst, want hij had de openingszin, ik moest altijd reageren. Hij kon zelfs voor zijn repliek drie of vier bruikbare alternatieven in voorraad nemen.

  Toen ik na 25 jaar, op 9 mei 1974, uit mijn boek opkeek, zat hij daar, rechtop, heel stil, heel ernstig. Hij tilde zijn arm op, hij stak zijn hand uit. Een ogenblik was ik bang dat hij mij zou groeten, maar gelukkig kromde hij pink, ringvinger en middelvinger, vouwde zijn duim over de middenvinger, zodat zijn wijsvinger in mijn richting wees.

  Ik heb Shyam altijd beschouwd als een symbool van alles wat de Arabieren aan waardigheid bezitten. Dat was op zichzelf niet logisch, want hij had de Perzische nationaliteit, was geboren in Pakistan en woonde meestal in Indonesië. Het feit dat hij Islamiet was, is waarschijnlijk de verklaring voor mijn visie.

  Ik had hem leren kennen via een vriendin in de tijd dat hij in Amsterdam studeerde. Hij redigeerde toen praktisch in zijn eentje het blad Modern Islam, dat hij op de een of andere manier over de hele wereld verspreidde. Ik was toen aan een van mijn vergissingen bezig en studeerde politieke en sociale wetenschappen, dat heette de zevende faculteit. Hij kreeg mij zover dat ik een scriptie omwerkte tot een artikel in Modern Islam over Christian European Parties. Hij sprak slecht of liever gezegd nauwelijks Nederlands.

  Toen hij mijn pathologische concentratie eenmaal had ontdekt, was hij op een dag met ons spel begonnen. Ik was er meteen op ingegaan en nu, 25 jaar later, zat bij volkomen onverwacht tegenover mij, op een drukke lentedag in Praag, en hij zei: "Elucidate."

  Dat lijkt erg simpel, het lijkt misschien zelfs, dat hij het mij te makkelijk maakte maar ik denk eigenlijk dat het geraffineerde opzet was. Hij hoopte, dat juist een enkel simpel woord mij ertoe zou brengen uit mijn rol te vallen.

  Ik moet zeggen dat het ook buitengewoon moeilijk was. Ik onderga zo'n moment als een hevige emotie. Als ik aan die emotie had toegegeven, zou ik zijn opgesprongen en ik zou hebben gejuicht, of gehuild, en geroepen, dat dan toch alles niet tevergeefs geweest is, dat het leven toch de moeite waard is, dat oorlogen en rampen niet voor niets zijn gestreden en geleden.

  Dus ik keek hem kalm aan en zei: . . . nee, laat ik eerst iets anders vertellen.

  Het zou oneerlijk zijn nu net te doen alsof ik ter plaatse een antwoord bedacht. Ik was wel degelijk voorbereid op zijn plotseling opduiken. Ik had, toen hij naar Indonesië terugging in 1950, mij erop voorbereid, dat ik hem ooit nog eens zou terugzien en daarom had ik een stuk of vijf zinnen klaar. Geen van die zinnen vond ik ooit volmaakt dus ik bleef in de loop der jaren telkens nieuwe bedenken.

  Totdat ik, in 1958, in Londen was.

  Ik liep in die tijd stage bij een Londens solicitorskantoor. De partner voor wie ik werkte kreeg op een dag een drukker bij zich. Zijn verhaal kwam hierop neer: Hij was benaderd door een meneer uit Indonesië, die hem namens Sjaffroeddin, premier van de rebellenregering in Padang en (oud) gouverneur van de Centrale Bank in Indonesië, had verzocht bankbiljetten te drukken volgens een eigen ontwerp ten behoeve van de rebellen, die in de door hen veroverde gebieden een eigen geldcirculatie wilden creëren.

  Vraag: Als die opstand mislukt, kan dan de Republik Indonesia mij aansprakelijk stellen voor de schade, die deze geldcirculatie aan de economie heeft toegebracht.

  Het klinkt nu allemaal even belachelijk en operetteachtig. We zijn die
hele opstand inmiddels vergeten. In de geschiedenisboeken wordt ze niet eens meer vermeld. Wie weet nog dat Mohammed Hatta in december 1956 zich verbitterd uit de regering terugtrok omdat hij de overheersing door de Javanen niet langer aankon? Wie herinnert zich nog de naam van Ventje Soemoeal, rebellenleider op Celebes, wie weet nog van de opstand op Sumatra? Wie weet nog, dat ook toen, in de lente van 1958, troepen een einde maakten aan een illusie?

  Maar op 16 februari 1958, een dag nadat Sjaffroeddin de "Revolutionaire Regering van Indonesië" had geïnstalleerd, zat een Engelse drukker met het probleem: Wat kan mij gebeuren als ik bankbiljetten voor die lui druk?

 

‹ Prev